fotografie Wim van Velzen - artikelen





1/219 sec bij f 13,043 en 7 meter 12'

belichting en scherpte - deel 2


Deel1: lichtmeten en belichten


Deel 2: scherpte


Deel 3: de praktijk

scherpstellen

Voor het slagen van een foto is het over het algemeen van belang dat er goed wordt scherpgesteld (uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld eindexamenfeestjes zijn).
Het verschilt nogal per cameratype hoe dat in zijn werk gaat. Bij spiegelreflexen kijk je via een spiegel en prisma door de lens heen. Bij het scherpstellen kun je in de zoeker precies zien wat scherp wordt en wat niet (behalve dan wat scherp wordt door scherptediepte - zie onder).
Bij meetzoekercamera's stel je via een systeem van een ingespiegeld dubbelbeeld scherp. Je kunt wel zien waarop je scherpstelt, maar het beeld in de zoeker zelf is sowieso geheel scherp, omdat je niet door de lens kijkt.
Zie ook: middenformaat: cameratypes.

Welke camera je ook gebruikt, als fotograaf moet je kiezen waarop je scherpstelt. Nogal wiedes, maar dat is niet altijd een eenvoudige keus. Stel je voor dat je een rozenstruik wilt fotograferen, waarop stel je dan scherp? Als je van een afstand de foto maakt, kun je op de struik als geheel scherpstellen. Dichterbij moet je een keus maken: die roos links, of op die knop in het midden, of...
Bepalend voor die keus is vaak het onderwerp zelf (bij een portret wil je meestal dat de ogen scherp zijn - de oren mogen dan wat onscherp uitvallen), of de compositie (de roos op de voorgrond scherp, de rest van de struik onscherp).

Zorg in ieder geval dat je die keus bewust maakt, en hem niet uit handen geeft aan de camera. Die verleiding is natuurlijk groot bij autofocuscamera's, maar ook de zoeker van een manualfocus camera kan er toe leiden dat je scherpstelt op het midden: daar zitten immers de microprisma's of de deelbeeldwig.
De goede volgorde is: eerst keus maken waarop je scherp wilt stellen, vervolgens scherpstellen en dan de compositie (weer) bepalen. Bij compactcamera's lukt dat vaak door de ontspantoets half in te drukken (dan stelt de camera scherp op het onderwerp in het midden) en dan te kaderen en af te drukken.


Overigens zijn de autofocussystemen de laatste jaren steeds beter geworden. Meer scherpstelpunten, meer software die situaties in kan schatten.
Niettemin blijven er typische situaties waarbij de meeste AF-systemen tekort schieten. Bijvoorbeeld wanneer er weinig licht is (dan wordt soms door camera of flitser weer opgelost door een patroon van (infra)rood licht op het onderwerp te werpen, waarop de camera kan scherptstellen) of weinig contrast in het onderwerp.
Autofocussystemen hebben namelijk een bepaald patroon van lichter en donkerder nodig om op scherp te kunnen stellen. Ontbreekt dat, zoals bij een compleet wit gepleisterde muur, of is zo'n patroon te regelmatig, zoals bij een hek of rooster, dan kan de autofocus blijven zoeken. Nogal vervelend als je nèt de foto van je leven wilt maken.

In zulke gevallen wil het nogal eens een extra probleem zijn dat de gebruikte autofocuslens niet al te lichtsterk is (met andere woorden: er valt maar weinig licht door de lens), bijv. f4 - f5,6. Met een lichtsterker objectief, zoals een 2,8 zoom of een 1,4 50mm zal een camera veel makkelijker kunnen scherpstellen - iets dat overigens ook bij handmatige scherpstelling opgaat.

De 'betere' autofocuscamera's bieden vaak nog meer scherpsteltechnologie, zoals de continuous focussing. Dat wil zeggen dat de camera steeds de autofocus bijstelt naar mate het onderwerp beweegt.
Een focus trap-instelling maakt het mogelijk om eerst scherp te stellen op bijvoorbeeld een hek, waarna de camera afdrukt op het moment dat het onderwerp op dat paard en ruiter op dat punt aankomen.


Ik ga hier verder niet uitgebreid in op de vraag of je nu autofocus of manualfocus zou moeten gebruiken. Dat hangt af van de genres waarin je werkt, het gereedschap waarmee je dat doet (de kwaliteit van de autofocus verschilt per camera) en je gezichtsvermogen.
Zelf gebruik ik nooit autofocus, ook niet bij bruiloften en partijen. Ik anticipeer zoveel mogelijk op wat er gaat gebeuren en waar; bovendien ben ik bang dat de autofocus net weigert op het moment suprême. Maar als je helemaal bent ingewerkt op een goed autofocussysteem, dan krijg je net zo goed prima resultaten.

Om goed met de hand te kunnen scherpstellen, is het wel van belang dat je camera voorzien is van een geschikt matglas. Bij sommige autofocuscamera's is dat niet het geval; de fabrikant heeft namelijk besloten dat je toch wel vertrouwt op de autofocus.
Ideaal zijn camera's waar je zelf het matglas kunt kiezen: met een wig in het midden, met microprisma's, helemaal blank. Dit is zeker ook handig als je je vooral bezig houdt met bijv. astrofotografie of microscopische beelden.

In geval van nood, als het bijvoorbeeld te donker is om goed te kunnen scherpstellen, kun je bij de meeste lenzen nog terugvallen op de afstandsschalen. Als je twijfelt of je het nu wel goed gedaan hebt, kijk je op die schaal. Met een beetje gevoel voor afstanden kun je dan wel nagaan of je correct hebt ingesteld. [ Hier vind je een algemeen voorbeeld van zo'n schaal. ]


scherptediepte

Scherpstellen, zoals hierboven uitgewerkt, gaat vooral over de scherpte in het zogenaamde instelvlak. [ Als je op de lens instelt op een afstand van 5 meter, is alles op 5 meter van de camera het instelvlak. Alles in dat vlak is scherp. ]
Maar hoe zit het met de delen daarvoor en daarachter? Hier komt het begrip scherptediepte om de hoek kijken.

Stel, je fotografeert een bomenlaan. Je staat zelf midden op de laan, de eerste bomen aan weerszijden staan twee meter voor je, de volgende vijf meter, acht meter enzovoort.
Als je nu scherpstelt op die bomen op vijf meter afstand, dan zijn die scherp en de bomen daar voor en daarachter onscherp. Of niet? Dat hangt er vanaf of die andere bomen binnen de scherptediepte vallen of niet!

bewust geringe scherptediepte Met scherptediepte worden dus de delen van het onderwerp voor en achter het instelvlak bedoeld, die toch nog scherp worden weergegeven.

De mate van scherptediepte is van drie zaken afhankelijk: diafragma, brandpunt en afbeeldingsgrootte. Hoe kleiner het diafragma, des te groter de scherptediepte; hoe korter de brandpuntsafstand, des te groter de scherptediepte; hoe kleiner je iets afbeeldt (en hoe verderweg je dus staat), des te groter de scherptediepte.
Met andere woorden: wanneer je een opname maakt bij f2 heb je minder scherptediepte dan bij f11; een groothoeklens geeft bij een bepaalde diafragmawaarde meer scherptediepte dan een telelens; als je een boom fotografeert, heb je meer scherptediepte dan wanneer je een bloem fotografeert.

Het betekent ook dat een standaardlens op een digitale compact meer scherptediepte heeft dan met een vergelijkbare lens op een kleinbeeldspiegelreflex: immers, omdat de chip veel kleiner is dan de film bij kleinbeeld, is de brandpuntsafstand van de gebruikte lens veel kleiner.
Het zelfde geldt voor kleinbeeld tegenover middenformaat: het standaardobjectief voor kleinbeeld is 50mm en heeft dus meer scherptediepte dan het 80mm standaardobjectief van een 6x6.

Let op: veel digitale toestellen geven hun zoombereik aan in kleinbeeldequivalent: op de lens staat dan 35-105, omdat de zoomlens dezelfde mate van groothoek tot tele loopt als een 35-105mm op kleinbeeldformaat. In werkelijkheid is de lens bijvoorbeeld 7-21mm. Maar omdat de opnamechip zoveel kleiner is als kleinbeeldfilm, ontstaat toch dezelfde mate van groothoek en tele.
Maar de scherptediepte hangt niet af van de grootte van film of chip - wel van de brandpunt. En bij een brandpunt van 7mm en zelfs bij een van 21mm valt alles al snel van heel dichtbij tot veraf binnen de scherptediepte!


Scherptediepte is soms een fotografisch probleem: je wilt bijvoorbeeld alles scherp hebben op de foto, wat om een kleine diafragma-opening vraagt, maar toch ook met een korte sluitertijd werken vanwege de beweging van het onderwerp. Bij zonnig weer niet zo'n probleem, maar bij een theatervoorstelling knap onmogelijk.
Het is hierbij van groot belang dat je ervaring opdoet en op een gegeven moment weet welke keuzes je kunt maken. Wat er uitrolt zal een compromis zijn, maar dat is wel vaker het geval in de fotografie (waar niet?).


Er zijn een paar belangrijk hulpmiddelen bij het beoordelen van scherptediepte. Allereerst is er de scherptedieptecontroleknop (nee hoor, ik hou niet van scrabble). Die laat je bij een goede spiegelreflexcamera zien hoe de scherptediepte op de uiteindelijke foto uitpakt: met deze knop sluit het diafragma zich namelijk tot de ingestelde diafragma-opening. [ Normaal gesproken blijft de lens helemaal openstaan tot aan de opname, omdat je dan beter kunt scherpstellen. ]
Probleem van dit hulpmiddel is dat het matglas van een (kleinbeeld)spiegelreflex vaak te klein is om goed op te zien wat nog binnen de scherptediepte valt, en wat niet. Bovendien wordt bij kleine openingen het beeld te donker om te kunnen beoordelen. Bij grotere cameraformaten voldoet het beter.
Voor een eerste indruk blijft het een handig middel.




Een ander hulpmiddel zijn de afstandschalen op de lens. [ Let op: helaas hebben de meeste (autofocus)zoomlenzen geen afstandschalen! ]
Deze schalen geven niet alleen aan op welk scherpstelvlak je ingesteld hebt, maar ook van waar tot waar de scherptediepte loopt bij een gegeven diafragma.

Als je nu scherptediepte wilt die tot aan oneindig reikt, dan kun je uiteraard scherpstellen op de horizon. In bovengegeven voorbeeld loopt bij f16 de scherptediepte dan vanaf 3 meter tot oneindig.
Maar je kunt ook het symbool voor oneindig plaatsen onder het diafragma wat je wilt kiezen: hier de 16 aan de rechterkant. Je kunt dan meteen aflezen vanaf welke afstand het beeld scherp zal zijn.
De afstand waarin dan het werkelijke scherpstelvlak ligt, heet de hyperfocale afstand. In het voorbeeld hieronder is dat 3 meter; de scherptdiepte loopt nu vanaf 1,60 meter tot oneindig.


Een waarschuwing is hierbij wel op zijn plaats: camerafabrikanten zijn nog wel eens wat optimistisch over de scherptediepte. Als je weet dat je een foto behoorlijk wilt kunnen vergroten, is het veiliger om een kleiner diafragma in te stellen voor de opname, dan waarvan je uitgaat bij het regelen van de scherptediepte. Meestal zit je met een stop kleiner wel veilig. Bij bovenstaand voorbeeld kun je bijvoorbeeld de eigenlijke opname maken met f22.


 

soorten scherpte

Totnogtoe is er al heel wat gezegd over scherpstellen en scherptediepte, maar in de fotografische praktijk zijn er nog een aantal zaken waar je mee te maken hebt.

Er zijn namelijk tal van factoren die bijdragen aan de scherpte of onscherpte van een foto. Ik bespreek hier de belangrijkste.

Film: gevoeligheid en formaat Hoe lager de filmgevoeligheid, hoe groter de scherpte. En hoe groter het film (of chip) oppervlak, hoe groter de scherpte van de uiteindelijke afdruk.
Toch betekent dit niet dat je altijd ISO100/21 zult gebruiken op een 9x12cm negatief, als je veel scherpte wilt. Als je bijvoorbeeld een scherpe opname wilt van een race-auto, moet je eerder werken met ISO400/27 en kleinbeeld of digitale reflex. Voor sportopnames is namelijk de sluitertijd veel belangrijker voor scherpte, dan de mate van detail.

lichte bewegingsonscherpte (1/90) Beweging: onderwerp en camera Als een onderwerp beweegt tijdens de opname, is de foto uiteraard niet goed scherp. Als je tijdens de opname de camera beweegt, dan gebeurt hetzelfde.
Om dit te voorkomen kun je in veel situaties gebruik maken van een statief, of bijvoorbeeld van flitslicht. Soms zul je ook concessies doen aan de scherptediepte en een korte sluitertijd verkiezen boven een klein diafragma. Of een hooggevoelige film in je camera stoppen. Ook hier is het weer van groot belang dat je gaat experimenteren en vaststelt wat voor jou werkt.

Maar bewegingsonscherpte is niet altijd en alleen maar je vijand. Een perfect scherpe foto van een waterval, of van een fietser, is namelijk ook nogal onwerkelijk. In het dagelijks leven zien we namelijk het water stromen, en een fietser die stilstaat valt al snel om.

Meetrekken: Sport- en reportagefotografen hebben hier de techniek ontwikkeld om met de camera met het onderwerp mee te trekken. Je volgt dan, ook tijdens de opname, het onderwerp, zodat dat in het beeld steeds op dezelfde plaats blijft. Zo wordt het onderwerp scherp weergegeven, terwijl de achtergrond er langgestreept uitziet en zo beweging aangeeft.

 





de schoonheid van onscherpte

Alhoewel je vaak het idee krijgt dat voor velen scherpte de belangrijkste kwaliteit is van een foto, is er ook een grote groep fotografen die juist creatief werken met onscherpte. Ik noemde al het gebruik daarvan om bijvoorbeeld snelheid weer te geven, of om het onderwerp uit zijn achtergrond los te maken.

bokeh van Zeiss 250mm 5,6 @ f11 En dan zijn er ook nog fotografen die de weergave van de onscherpte bepalend vinden voor de kwaliteit van een lens. Hoe ziet wat onscherp is er uit: zacht of hoekig; is het verloop van scherp naar onscherp vloeiend of abrupt.

Dit punt speelde al in de discussies rondom Duitse en Japanse optieken in de jaren '60. De Japanse objectieven zouden minder plastisch en meer twee-dimensionaal zijn. De Duitse objectieven hadden een vloeiender verloop van scherp naar onscherp.

De discussie hierover vindt de laatste jaren ook op internet weer in volle hevigheid plaats - en nog steeds bij liefhebbers van Duitse optiek, vooral Leica. Het aardige is dat 'de kwaliteit van de onscherpte' bekend staat onder een Japanse term: bokeh. Dat betekent zoveel als wazigheid (wordt ook gebruikt om dementie aan te duiden!).
Waar gaat het dan om in deze discussie? Enerzijds zijn er mensen die vinden dat wat onscherp is, niet het hoofdonderwerp is en dat het dus niet uitmaakt hoe dat er uit ziet. Als de optiek de onscherpte hoekig weergeeft, dan zij dat zo. Als het objectief maar scherp is. Anderzijds benadrukken bokeh-liefhebbers dat ook onscherpe delen van belang zijn voor het geheel van een foto. Als die lelijk zijn, dan wordt de eenheid van het beeld ook aangetast.

diafragmavlekken van Rollei Sonnar 150mm 4,0 @ f11 De discussie spitst zich vaak toe op de vraag hoe de zogenaamde diafragmavlekken eruit zien. Dit is een onvermijdelijk optisch verschijnsel: als er bijvoorbeeld in de achtergrond van een foto hemellicht te zien is dat tussen het bladerdek van een boom valt, dan zal dat gat in het bladerdek de vorm aannemen van het diafragma. Als een diafragma uit maar 5 lamellen bestaat, is dat duidelijk (en wat mij betreft tamelijk storend) te zien. Bestaat die uit 9 meer afgeronde lamellen, dan is het veel minder zichtbaar.
Maar het gaat niet alleen om de vorm van het diafragma. Ook de mate van correctie van het objectief speelt mee. Is deze in hoge mate gecorrigeerd voor sferische aberratie, dan krijgt de onscherpte vaak een soort hoekigheid, met dubbele lijnen. Een diafragmavlek is dan ook lichter aan de randen dan in het midden.

Wat moet je nu als fotograaf? Bokeh is namelijk niet iets dat zich goed laat kwantificeren. Het kan bij een en hetzelfde objectief verschil uitmaken of het gaat om onscherpte voor het scherpstelvlak of daarachter. Of je een close-up maakt, of instelt op 2 meter.
Als landschapsfotograaf zou ik makkelijk kunnen zeggen dat het mij niet uitmaakt - ik wil toch zoveel mogelijk scherptediepte. Maar ook ik maak close-ups en bij bruidsreportages speelt het eveneens een grote rol.

Ikzelf vind het van belang dat mijn foto's er drie-dimensionaal uitzien. Daar kun je voor zorgen met een uitgekiende verlichting (vooral tegenlicht, gebruik van atmosferisch perspectief etc.), maar een lens met goede bokeh helpt hier zeker. Veel Leica optieken hebben inderdaad meer 'diepte' dan bijvoorbeeld Nikon lenzen. Mijn eigen Pentax lenzen zijn een stuk beter dan de vreemd-objectieven die ik gebruikt heb. De lenzen van mijn Rollei zijn ook goed, drie-dimensionaal - maar hun 5-hoekig diafragma kan wel weer lelijk zijn in sommige situaties.

Kortom: het blijft een lastig onderwerp, maar om dan maar te concluderen dat het humbug is - dat gaat mij veel te ver. In zijn algemeenheid helpt het om goede lenzen te gebruiken, liefst vaste brandpunten. En leer vooral je optieken goed kennen. Ik weet bijvoorbeeld dat mijn Pentax 85 2,0 een prima bokeh heeft, al is de absolute scherpte misschien minder dan een 100 2,8 macro.
En soms kan onscherpte een prachtig onderwerp vormen; maar een prachtige foto met wat lelijke onscherpte hoeft nu ook weer niet de prullemand in. De schoonheid van een foto wordt tenslotte door vele factoren bepaald.




Deel 3: de praktijk




Dit artikel is geschreven door Wim van Velzen, © 2004.
Op- en aanmerkingen zijn welkom!

De meeste van bovenstaande foto's zijn opgenomen in de verschillende portfolio's en bruidsreportages!
Het is ook mogelijk vergrotingen van deze foto's te bestellen of ze editoraal of commercieel te gebruiken.